Voorbeeldopgave examen economie “Concept Welvaart en groei” (Met dank aan SLO, CBS en WIKI)
Lorenz en Gini
Aan de grafische weergave van de relatieve inkomensverdeling met behulp van de Lorenzcurve wordt vaak een getal gekoppeld, de zogenaamde Gini coëfficiënt. De Gini coëfficiënt wordt ook wel eens als een index weergegeven: in dat geval wordt de Gini coëfficiënt vermenigvuldigd met 100.
De Gini-coëfficiënt wordt meestal gebruikt om de inkomensongelijkheid te meten, maar is geschikt om elke vorm van ongelijkmatige verspreiding te meten. De Gini-coëfficiënt is een getal tussen 0 en 1. De waarde 0 correspondeert hierbij met ‘perfecte gelijkheid’ (in dit geval heeft iedereen hetzelfde inkomen) en 1 correspondeert met ‘perfecte ongelijkheid’ (één persoon heeft al het inkomen en de rest heeft geen inkomen). De Gini-index is de Gini-coëfficiënt uitgedrukt als percentage, en is gelijk aan de Gini-coëfficiënt vermenigvuldigd met 100.
Stelling: Twee Lorenzcurven kunnen verschillend van vorm zijn, terwijl de Gini coëfficiënt hetzelfde is.
Gegeven zijn de volgende twee extreme voorbeelden:
A. een inkomensverdeling waarbij de ene helft van de personen geen inkomen heeft en bij de
andere helft het totale inkomen gelijk verdeeld is.
B. een inkomensverdeling waarbij één rijk persoon de helft van het totale inkomen bezit en de andere helft van het totale inkomen gelijk verdeeld is onder de overige bevolking.
Vraag 1) Toon de juistheid van bovenstaande stelling aan door van beide verdelingen de Lorenzcurve te schetsen en de Gini coëfficiënt te bepalen.
In de onderstaande tabel van tien minder of minst ontwikkelde landen en van vier ontwikkelde landen is de Gini coëfficiënt bekend. Verder staan er gegevens waaruit de Lorenzcurve kan worden afgeleid
De gegevens betreffen de verdeling van de inkomens over huishoudens.
Tabel 2.1 Inkomen en verdeling
Land (jaar van onderzoek) | Procentueel aandeel van inkomen of consumptie van huishoudens in het totaal | Gini | Reëel BBP per hoofd van de bevolking in $ van 2005 | ||||
Eerste kwintiel (onderste 20%) | Tweede kwintiel | Derde kwintiel | Vierde kwintiel | Vijfde kwintiel (bovenste 20%) | |||
China (2004) |
4.3 | 8.5 | 13.7 | 21.7 | 51.9 |
0.47 | 5.931,93 |
India (2004- 2005) | 8.1 | 11.3 |
14.9 | 20.4 | 45.3 | 0.37 | 3.365,34 |
Indonesië (2002) | 8.4 | 11.9 | 15.4 | 21.0 | 43.3 | 0.34 | 4.373,57 |
Brazilië (2004) | 2.8 | 6.4 | 11.0 | 18.7 | 61.1 | 0.57 | 8.827,21 |
Pakistan (2002) | 9.3 | 13.0 | 16.3 | 21.1 |
40.3 | 0.31 | 2.724,30 |
Bangladesh (2000) | 8.6 |
12.1 | 15.6 | 21.0 | 42.7 | 0.33 |
1.793,55 |
Nigeria (2003) | 5.0 | 9.6 | 14.5 |
21.7 | 49.2 | 0.44 | 1.813,05 |
Mexico (2004) |
4.3 | 8.3 | 12.6 | 19.7 | 55.1 | 0.46 | 10.398,30 |
Filippijnen (2003) | 5.4 | 9.1 | 13.6 | 21.3 | 50.6 | 0.45 | 3.698,40 |
Vietnam (2004) | 9.0 | 11.4 | 14.7 | 20.5 | 44.3 | 0.34 | 2.961,45 |
U.S. (2000) | 5.4 | 10.7 |
15.7 | 22.4 | 45.8 | 0.41 | 39.241,01 |
Japan (1993) | 10.6 | 14.2 | 17.6 | 22.0 | 35.7 | 0.25 | 27.136,23 |
Duitsland (2000) | 8.5 | 13.7 | 17.8 | 23.1 | 36.9 | 0.28 | 29.051,39 |
Nederland (1999) | 7.6 | 13.2 | 17.2 | 23.3 |
38.7 | 0.31 | 30.930,51 |
Bron: World Bank, World
Development Indicators 2007 en Penn World Table (version 6.3).
Noot: De som van de percentages kan door afronding niet op 100 uitkomen.
Iemand beweert dat hoe armer een land is des te ongelijker de inkomens verdeeld zijn.
Opgave 2 Onderzoek met behulp van tabel 2.1 of deze stelling juist is.
Nederland en Pakistan hebben dezelfde Gini coëfficiënt.
Vraag 3) Geldt deze overeenkomst ook voor de Lorenzcurve? Licht je antwoord toe.
Vraag 4) Leg uit dat (bij een gelijkblijvend nationaal inkomen) een daling van de Gini coëfficiënt niet hoeft te betekenen dat de armoede in een land vermindert.
Vraag 5) Welke conclusie kan getrokken worden over de reikwijdte van de Gini coëfficiënt als maatstaf van inkomensongelijkheid? Licht je antwoord toe.
Een maatstaf voor de inkomensongelijkheid die in de EU veel gebruikt wordt, is de 80/20-ratio. Deze ratio geeft de verhouding tussen het inkomensaandeel van het vijfde en eerste kwintiel weer. Hoe hoger deze ratio des te ongelijker men de inkomensverdeling acht.
Vraag 6) Bepaal door middel van de 80/20-ratio in welk land, Nederland of Pakistan, de inkomensongelijkheid het grootst is.
Vraag 7) Aan welke maatstaf ter bepaling van de inkomensongelijkheid (de Lorenzcurve, de Gini coëfficiënt of de 80/20-ratio) geef je de voorkeur? Beargumenteer je keuze.
De gegevens in de tabel zijn niet volledig vergelijkbaar. Het is niet duidelijk van welke landen de verdeling van de inkomens en van welke landen de verdeling van de consumptieve bestedingen is weergegeven.
Vraag 8) Welke verdeling, die van inkomens of die van consumptieve bestedingen, resulteert over het algemeen in een minder scheve verdeling? Motiveer je antwoord.
Ga bij de beantwoording van de volgende vraag uit van een verdeling van de consumptieve bestedingen. Een econoom beweert vervolgens dat de verdeling van de welvaart over de consumenten in bovenstaande landen met behulp van de gegevens uit tabel 2.1 niet kan worden bepaald.
Vraag 9) Geef drie argumenten voor zijn stelling
De antwoorden zet ik later deze week op de site!